Actualiteit

ANB maakt richtsnoeren tussentijds stikstofkader bekend

ANB maakt richtsnoeren tussentijds stikstofkader bekend

Via een ministeriële instructie maakte Vlaams minister van omgeving Zuhal Demir op 2 mei het tussentijds stikstofkader bekend. Concreet houdt deze instructie in dat er voor elke landbouwgerelateerde vergunningsaanvraag met ammoniakuitstoot er een passende beoordeling moet zijn die aantoont dat de bijdrage ervan geen significant negatief effect heeft op een Speciale Beschermingszone (SBZ). Echter werd de sector in onzekerheid gedompeld, daar de instructie geen informatie verschafte over de manier waarop de passende beoordeling door het Agentschap Natuur en Bos (ANB) zou beoordeeld worden. Het ANB heeft nu duidelijkheid verschaft over hoe het beoordelingskader voortaan gebruikt zal worden om vergunningsaanvragen van veehouders te beoordelen.

 

Het ANB stelt dat met betrekking tot de ammoniakemissies er op dit moment, in tegenstelling tot de NOx, emissies geen significant dalende trend aanwezig is. “Het is dan ook duidelijk dat er voor de beoordeling van de effecten van de ammoniakemissies afkomstig van landbouw de grootste voorzichtigheid aan de dag dient gelegd te worden.”

 

Te hanteren principes

 

Om die reden raadt ANB aan om een aantal principes te hanteren:

 

  • Bijkomende emissies ten opzichte van vergunde situaties zijn sterk af te raden en moeten maximaal vermeden worden;
  • Bij elk vergunningsproject moet aangetoond worden dat de ammoniakdeposities zeker niet toenemen in een speciale beschermingszone;
  • Bij ieder vergunningsproject moet maximaal worden ingezet op ammoniakemissiereducties ten opzichte van de vergunde toestand, waardoor ook een afname van deposities optreedt:
    • Hoe groter de impactscore van een bestaande vergunde exploitatie, hoe hoger de nagestreefde emissiereductie;
    • Het is sterk aan te raden voor bedrijven die een impactscore hebben van meer dan 0,1% een reductie van minimum 30% na te streven (desgevallend bovenop het uitrusten van een stalsysteem met een ammoniakemissiearm stalsysteem, hetgeen minstens tegen 31 december 2030 de regel zou moeten zijn). In geval een individueel bedrijf een beperkte impact heeft, kan worden gemotiveerd dat een kleinere reductie aanvaardbaar is;
    • Elke aanvraag moet kritisch bekeken worden welke emissiereductiewinsten t.o.v. de vergunde toestand mogelijk zijn door toepassing van BBT ( AEA-systemen + toepassing van maatregelen uit de PAS-lijst) op maat van het bedrijf;
    • Bij vergunningsprojecten moet toegezien worden dat de emissiereductiewinsten die geboekt worden door gangbare BBT technieken (AEA-systemen + PAS-lijst) niet teniet wordt gedaan door een groei van de veebezetting. Bij elke aanvraag moet immers gestreefd worden naar een maximale emissiereductie t.o.v. de vergunde toestand;
  • Beslissingen over projecten moeten garanties bevatten dat tegen 31 december 2030 alle oude niet-AEA-stallen vervangen worden door AEA-stallen (die minstens een reductie van 50% garanderen in vergelijking met vergelijkbare niet AEA-installaties);
  • Nieuwe varkens- en pluimveestallen moeten AEA worden uitgerust (die minstens een reductie van 50% garanderen), er moet maximaal gestreefd worden naar bijkomende emissiereducerende maatregelen in de staltechnieken die reducties tot 70% garanderen;
  • Voor nieuwe rundveestallen moet maximaal toepassing gemaakt worden van (bouw)technische maatregelen uit PAS-lijst die een aanzienlijke emissiereductie hebben;
  • Voor loutere verlengingen van bestaande bedrijfsexploitaties zonder wijzigingen dienen dezelfde bovenvermelde principes toegepast te worden, behoudens wanneer de aanvraag een verlenging beoogt tot maximaal 31 december 2022 om te kunnen inspelen op de vereisten die de definitieve PAS zal instrueren.
  • Voor bedrijven met een zeer grote impact van meer dan 50%, is deze impact onmogelijk remidieerbaar. Vergunningsbeslissingen om deze bedrijven in stand te houden zijn dan ook niet aanvaardbaar;

Het ANB is van mening dat, gelet op bovenstaande principes, aanvragen voor nieuwe vestigingen allerminst evident zijn omdat deze de facto bijkomende emissies zullen teweegbrengen. “Nieuwe bedrijven met een hoge impactscore zijn derhalve, zonder andere mitigerende maatregelen, niet vanzelfsprekend. Belangrijk hierbij is dat de aanvraag hiertoe de nodig garanties bevat en dat voormelde na te streven reducties gerealiseerd worden.”

 

“Deze richtsnoeren mogen dan wel enige verduidelijking scheppen, net als de ministeriële instructie omtrent het tijdelijk N-kader, toch kunnen we ons niet van de indruk ontdoen dat deze maatregelen nefast zijn voor het dynamisch karakter van de veehouderij en ons enigszins door het strot geduwd worden. De komende maanden hopen we alleszins constructieve gesprekken aan te gaan om tot een werkbaar definitief kader te komen”, aldus Delphine Vandaele, ondervoorzitster van de Landsbond Pluimvee.

 

Tekst: Pluimvee – Bron: ANB – Foto: LM
 

Te vinden in: Leghennen , Alle categorieën , Braadkippen , Wetgeving , Milieu , Moederdieren - Broeierij , Juridisch